In het Westerkwartier van Groningen is het bekende melk- en fokbedrijf Koepon gevestigd. Op het bedrijf staat de kringloopgedachte centraal. De ruim 400 Holstein koeien krijgen daarom naast gras en mais ook tarwe van eigen bodem.
‘Wintertarwe maakt hier al minstens 25 jaar onderdeel uit van het bouwplan’, vertelt Marcel Rijkers. Hij is sinds 2013 bedrijfsleider op het melkveebedrijf en bespreekt en organiseert de zaken betreft landwerk en gewassen met zijn collega Wouter Schouten, die veel kennis en ervaring heeft met de teelt van gewassen op de Groningse klei. ‘We streven hier naar een hoge melkproductie, het doel is rond de 12.000 liter per koe. Met de zware eerste snede van vorig jaar en een wat teruggeschroefd krachtvoerverbruik zitten we momenteel op ongeveer 11.000 liter.’
Marcel Rijkers (rechts) en Wouter Schouten zien wintertarwe als een ideale zetmeelteelt op de Groningse klei.
Oogst vroeger en zekerder
‘Hoogproductieve koeien hebben veel zetmeel nodig, en hier in Groningen is wintertarwe daarvoor een ideale teelt. Vergeleken met mais is de oogst van tarwe natuurlijk veel vroeger en zekerder, het valt niet altijd mee om de mais op tijd te kunnen oogsten. En met 10 ton korrel en 4 ton stro is de drogestofopbrengst van een hectare wintertarwe hier in het Noorden niet veel lager dan die van snijmais.’
Ontsloten tarwe
De tarwe wordt na de oogst opgeslagen in graansilo’s op het bedrijf. Het stro wordt geperst en gebruikt als strooisel en om te voeren. Sinds 6 jaar wordt de tarwe als sodagrain gevoerd. ‘Met het grasland zijn we toen naar een korter maai-interval overgegaan. Bij het sneller verteerbaar gras past een rustigere zetmeelbron en die heb je met het ontsluiten van tarwe. Het zetmeel wordt veel bestendiger en krijgt een zeer hoge pH, wat zorgt voor extra buffering in de pens. Iedere week ontsluiten we 10 ton tarwe in de voermengwagen, dat gaat prima.’
De teelt van wintertarwe past goed in het drukke schema op Koepon veebedrijf. ‘We zaaien een voertarwe die vroeg rijp, stevig en vooral ook gezond is. De gewasbescherming verzorgt de loonwerker, en die kan er natuurlijk niet altijd direct bij zijn. Goede ziekteresistenties zijn daarom zeker zo belangrijk als de opbrengstpotentie.’