Gras en snijmais vormen een perfect huwelijk: om het eiwitrijke gras goed te benutten is veel energie nodig. Snijmais levert veel energie, uit het zetmeel en uit de celwanden. Met een maisras dat past bij je grasaandeel is je rendement het hoogst.
Bij een grasrijk rantsoen hebben koeien veel energie nodig om stikstof (eiwit) uit het gras om te zetten in melkeiwit. Dat gebeurt vooral in de pens. Op pensniveau is daarom veel energie nodig. In een rantsoen met minder dan 30% mais kies je daarom best voor zetmeelrijke maisrassen, zoals o.a. LG 31.206 en LG 31.219.
Voer je meer mais, dan is niet het zetmeelgehalte maar de voeropname de beperkende factor. Kies dan voor maisrassen met de hoogste VEM; dat is de totale voederwaarde uit zetmeel én de restplant. De restplant (celwanden) levert 25 tot 33% van de VEM, afhankelijk van de verteerbaarheid van de NDF. In deze celwandverteerbaarheid bestaan behoorlijke rasverschillen.
Een hoge celwandverteerbaarheid bij snijmais loont altijd. Celwanden worden gemiddeld voor 35% in de pens en 10% in de dikke darm verteerd. In de pens worden ze veel trager afgebroken dan zetmeel en hoofdzakelijk omgezet in azijnzuur. Elke 1% hogere celwandverteerbaarheid verhoogt de VEM per kg ds, de voeropname en daarmee de melkgift. Dat is waarom een goed verteerbare restplant al decennia lang één van de kweekdoelen is in het LG programma.